HUISMOEDER, v. (-s), de moeder van het gezin, huisvrouw : eene huismoeder kan niet maar zoo uit hare huishouding loopen;
— eene vlindersoort (agrotis pronuba), bij ons een der meest algemeene banduilen, vlucht 45
—48 cM. HUISMOEDERTJE, o. (-s), meisje dat als een moedertje in huis optreedt, huiselijke bezigheden verricht, een zieke verpleegt, voor kleinere broertjes en zusjes zorgt enz.