bn. (...zamer, -st), niet geneigd tot werken, niet arbeidzaam: mijn voortdurende ongesteldheid maakt mij lusteloos, dof en onwerkzaam;
— geen uitwerking hebbende ; bij vele bloemen is het stuifmeel op den stamper derzelfde bloem geheel onwerkzaam.
ONWERKZAAMHEID, v.