Gepubliceerd op 24-02-2020

Dof

betekenis & definitie

Het begrip dof heeft 3 verschillende betekenissen:

1. dof - DOF, m. (-fen), niet helder klinkende slag of stoot;
— zachte stoot, duw met de vuist.

2. dof - DOF, v. (-fen), (naaisterst.) ingehaalde en daardoor bolstaande strooken, op de mouwen of rokken der japonnen; soms in rozetvorm dofjes op een japonlijf; hoofdje, opstaande kant: dofjes op de mouwen, op een gordijn.

3. dof - DOF, bn. bw. (-fer, -st), niet opgewekt, lusteloos ik voel me zoo dof vandaag;
— eene doffe herinnering van iets hrbben, niet scherp, niet helder;
— eene doffe onverschilligheid; in doffe berusting neerzaten, lusteloos, onverschillig;
— dat maakt den geest dof, dat men niet scherp meer waarneemt, onderscheidt, oordeelt;
— niet licht, niet helder: de lamp is dof, brandt niet helder;
— niet glanzig, mat: dof goud; in doffe tinten; doffe schoenen; hare oogen werden dof, zagen niet meer helder;
— een dof geluid, gedempt, niet scherp te onderscheiden;
— (Z. A.) een dof paadje, een onbetreden weg;
— een dof gebrul, van verre komend;
— met doffe stem spreken, met klanklooze stem, inz. als gevolg van neerslachtigheid;
— een dof gemompel ging door de zaal, gesmoord. DOFHEID, v.

< >