bn. (...zamer,
...zaarnst), geneigd en gewoon om arbeid te verrichten; werkzaam en vlijtig hij is eerlijk en arbeidzaam; de arbeidzame mieren, bijen; een stil en arbeidzaam leven leiden; eene arbeidzame loopbaan; ook van de handen, dagen enz. gezegd.
ARBEIDZAAMHEID, v. werkzaamheid, vlijt.