bn. bw. (-der, -st), niet aan het wankelen kunnende gebracht worden, onwrikbaar, onomstootelijk : de onwankelbare wetten van ’t hooge Godsgezag;
— onwankelbare trouw, gehechtheid;
— bw. zoo dat geen wankelen mogelijk is : hij is onwankelbaar trouw wien hij eenmaal zijn woord heeft verpand. ONWANKELBAARHEID, v.