GEHECHTHEID, v. gehechtheid aan iem., de liefde, vriendschap, genegenheid, waarmede men zich aan iem. verbonden gevoelt: innige, oprechte, overdreven gehechtheid;
— gehechtheid aan iets, de liefde of neiging, waarmede men zich aan iets verbonden gevoelt, en die ten gevolge heeft, dat men er noode afstand van zou doen groote, sterke gehechtheid.