Gepubliceerd op 01-11-2018

Onvast

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, meest-), niet in vasten toestand verkeerende, week : door den regen was de grond onvast geworden;

— niet vast liggende, wankel : deze hoop rust op onvaste gronden;
— licht gestoord wordende : hij heeft een onvasten slaap; bij het minste geritsel wordt hij wakker;
— onzeker, niet volkomen beheerscht wordende door den wil: toen hij haar aansprak, was zijn stem onvast en stamelend; met onvaste schreden vervolgde hij zijn weg;
— wankelmoedig : in onvaste karakters kan de liefde geen wortel schieten;
—.bw. wankel: hij staat nog onvast op zijn schaatsen; de korenschuiten lagen onvast op het water. ONVASTHEID, v.