bn. bw. (-der, -st), niet gemist kunnen worden, onontbeerlijk : die koorgezangen zijn een onmisbaar deel van het kunststuk; wetenschap is ons even onmisbaar als het licht onzer ogen; niet kunnen uitblijven : het aantal der bewoners van het Stenen Huis en het onmisbaar gedruis dat daarvan het gevolg was;
— bw. onfeilbaar : die uitdrukking van ongeduld die zich onmisbaar vertoont bij al wie op ’t punt staat een reis te ondernemen. ONMISBAARHEID, v.