Ongekrenkt bn. heel, niet stuk (dicht.) : een bed van dorre blaadren ontving hem, en hij rijst met ongekrenkte leen;
— nog in volle kracht zijnde; in hoogen ouderdom nog met ongekrenkte geestvermogens begaafd;
— ongeschonden, ongedeerd, ongestoord : bij dit alles kan de vrede ongekrenkt blijven.