bn. bw. (-er, -st), (van pers.) door niets belemmerd, ongehinderd, vrij : vrij en onbelemmerd als de vogel in de lucht; een ruim en onbelemmerd uitzicht op de stad; (van een weg of een toegang tot eene plaats) door geene hindernissen belemmerd, open, vrij : nu de brug weer is hersteld, is de weg onbelemmerd; eene onbelemmerde passage;
— niet gehinderd in hunne werking of uiting, onbedwongen: de vrije en onbelemmerde uitoefening der katholieke religie; de onbelemmerde vaart op OostIndiè. ONBELEMMERDHEID, v.