Omzwerven (zwierf om, heeft omgezworven), zwervend omgaan, omdolen, omdwalen: langs alle kusten omzwerven;
— hier en ginds rondzwerven, zich nu hier dan daar bevinden: na lang genoeg omgezworven te hebben, is ’t eindelijk eens tijd zich eene vaste woonplaats te kiezen om zich te vestigen; wij zwerven op deze aarde om; in de bosschen omzwerven;
— door dwalingen her- en derwaarts geslingerd worden: gij behoort nog niet tot de onzen; nog zwerft gij om in de kronkelpaden des ongeloofs;
— (fig.) zich in onzekerheid her- en derwaarts richten, de aandacht niet bij een punt bepalen: toch zwerven in dier gasten weidsche drom, helaas, vergeefs des konings blikken om;
— (van verschillende voorwerpen) her- en derwaarts zwerven: meer dan acht weken lag er, na veel omzwervens, aan mijn tegenwoordig logement een pakket brieven;
— (omzwierf, heeft omzworven), (dicht.) zwervend omgeven. OMZWERVING, v. (-en), het omzwerven.