Van Dale 1898 Groot woordenboek der Nederlandsche taal Gepubliceerd op 06-09-2018 Ginds betekenis & definitie GINDS, bw. ginder, daar ginds verheft zich een heuvel; wie loopt daar ginds ? — ginds en weer, heen en weer, heen en terug; (gew.) hij is er maar ginds en weer geweest, een oogenblik, even. Gerelateerd Alles over Ginds Synoniemen van Ginds Lukraak woord Uitgelicht Bestel het boek "Ginds aan de overzijde" van "Jean Pierre Rawie | Willem van Toorn"