Omzenden (zond om, heeft omgezonden), (van personen) iemand zenden langs den omtrek eener aangewezen ruimte, of wel langs zekeren weg binnen eene ruimte; met het bijdenkbeeld, dat hij moet aangaan aan de huizen van anderen, om ze te spreken, eene boodschap over te brengen of iets af te halen: hij heeft den knecht de heele buurt omgezonden om de aanzegging te doen; de meid werd de halve stad omgezonden; om te zien of er ook ergens druiven te krijgen waren;
— iem. of iets naar alle kanten zenden, overal heenzenden: hij heeft overal proefjes van zijn wijn omgezonden; de kennisgeving zal aan alle gemeentebesturen worden omgezonden; de veldheer heeft naar alle kanten verspieders omgezonden;
— (van zaken) ze naar de rij af zenden of sturen aan elk der personen, die samen de vereeniging, het gezelschap enz. uitmaken: hebt ge de kennisgeving al omgezonden?; waarom hebt ge de convocaties zoo laat omgezonden? OMZENDING, v. (-en), het omzenden.