omkronkelen, (kronkelde om, heeft en is omgekronkeld), in kronkels ombuigen: onder het lezen zit hij. altijd met zijn vingers de bladen om te kronkelen;
— in kronkelende beweging om iets heen loopen, zich er om heen slingeren : het beekje kronkelde in sierlijke bochten het weiland om;
— in kronkels ombuigen, zich kronkelend bewegen en daardoor een gebogen stand aannemen, kromme plooien bekomen : dat lint kronkelt gedurig om; het behangselpapier is door de droogte losgeraakt en heelemaal omgekronkeld;
— zich omkronkelen, kronkelend om iets heenloopen: het beekje kronkelde zich de beemden om;
— zich in kronkels ombuigen : de rozeblaadjes beginnen zich om te kronkelen;
— (omkronkelde, heeft omkronkeld), kronkelend omgeven, om iets heen kronkelen : hij voelde zich door de slang omkronkeld; dat pad omkronkelt het bosch. OMKRONKELING, v. (-en), het omkronkelen.