omgekeerd, bn. (van voorw.) in dien stand geplaatst, die tegenovergesteld is aan dien, welken het voorwerp gewoonlijk heeft; (wapenk., van heraldieke fig.) zóó geplaatst, dat zij met het benedeneinde naar boven staan; tegenovergesteld aan den stand, de richting enz. waarin de voorwerpen vroeger waren geplaatst of die als de gewone wordt beschouwd;
— (wisk.) omgekeerde evenredigheid, de betrekking tusschen vier getallen, waarbij de verhouding tusschen de beide eerste gelijk is aan het omgekeerde van de verhouding der beide laatste;
— omgekeerde reden, eene reden, die den voorgaanden term eener andere reden tot volgenden, en den volgenden term dier reden tot voorgaanden heeft;
— (fig.) in (eene) omgekeerde reden, in tegenovergestelde verhouding, juist andersom;
— (als substantief) o. het omgekeerde van eene breuk, eene breuk, die den teller der eerste tot noemer, en den noemer der eerste tot teller heeft;
— het omgekeerde van een getal, de eenheid door dat getal gedeeld;
— bij uitbreiding het omgekeerde (van iets), juist het tegenovergestelde;
—
— bw. (wisk.) omgekeerd evenredig, van twee veranderlijke grootheden gezegd, die tot elkander in zoodanige betrekking staan, dat bij het toenemen van de eene de andere gelijkmatig afneemt;
— (plantk.) (van een blad) omgekeerd eirond, de grootste dwarse doorsnede in het bovenste derde gedeelte en korter dan de overlangsche, de top als eèn deel van een cirkel, de voet smaller; omgekeerd hartvormig, uitgerand aan den top, maar met spitsen hoek;
— verkorte zegswijze voor wanneer men de zaak omkeert, wanneer men het omgekeerde neemt: als men van boven naar beneden gaat of omgekeerd.