omkeer, OMMEKEER, m. omverwerping, verwoesting, vernieling : een ommekeer der maatschappij, algeheele verandering;
— plotselinge en onverwachte verandering in iemands gezindheid of stemming : vroeger was hij altijd even opgewekt en nu is hij zoo neerslachtig mogelijk. Vanwaar die ommekeer ?;
— (van God) zonder ommekeer, onveranderlijk;
— (Zuidn.) omdraai (van een weg, een pad).