Gepubliceerd op 27-09-2018

Of (1)

betekenis & definitie

Of vw. ter verbinding van twee zinnen of zinsdeelen, die elkaar uitsluiten en waarvan er slechts een aan de werkelijkheid kan beantwoorden; het is dag of het is nacht; hij wil overwinnen of sterven;

— deze of gene, eenig persoon, wie ook;
— de een of ander, eenig mensch, iemand;
— het een of ander, eenig ding, iets;
— een of ander, (bn.) eenig;
— heinde of verre, ergens, waar ook;
— nu of dan, vroeg of laat, eens, wanneer ook;
— min of meer, eenigermate;
— zwijg!
... of (zwijgt gij niet) ik laat u geeselen;
— let op hetgeen ik u zeg, of meent gij (gij meent immers niet) alles alleen te weten;
— een pond of drie, ongeveer drie pond; een man of acht; een dag of wat, eenige weinige dagen;
— ter verbinding van een verklarend zinsdeel aan een ander: de Zebra of Kaapsche ezel; de abeel of witte populier;
— in zinnen wier inhoud door eene ontkenning in den voorzin beheerscht wordt: er is geen mensch of hij moet sterven; ik kom nergens, Of ik hoor er over spreken; die tak is niet zoo hoog, of ik kan er bij; het scheelde weinig, of hij was gekozen; pas waren wij de deur uit, of het begon te regenen; ik weet niet beter, of hij is springlevend.

< >