BEANTWOORDEN, (beantwoordde, heeft beantwoord), iem. eene vraag, een brief beantwoorden, mondeling of schriftelijk antwoord geven aan iem. (op iets);
— een spreker beantwoorden (in eene vergadering), zijne op- en aanmerkingen ontzenuwen, het ongegronde ervan aantoonen eene tegenwerping beantwoorden;
— het vijandelijke vuur beantwoorden, terugschieten (met geweer of kanon);
— eene hatelijkheid, een groet beantwoorden; eene beleediging met stilzwijgen beantwoorden; iemands liefde beantwoorden, zijne liefde aannemen en met wederliefde vergelden;
— aan eene verwachting, het vertrouwen beantwoorden, voldoen aan, bevredigen, niet beschamen;
— aan een examen, aan de eischen van een examen beantwoorden, blijk geven, voldoende kennis te bezitten, slagen;
— aan verschillende eischen beantwoorden, daaraan voldoen;
— aan eene bestemming, eene roeping beantwoorden, geschikt zijn voor;
— aan een doel beantwoorden, overeenkomen met;
— aan eene beschrijving, een signalement beantwoorden, geheel daarmede overeenkomen;
— de behandeling van den bol in de stereometrie beantwoordt aan die van den cirkel in de planimetrie, neemt dezelfde plaats in.