1. Nijper m. (-s), NIJPSTER, v. (-s), die nijpt.
2. Nijper m. (‘s), tang; schaar van een kreeft; (boekdr.) gereedschap om er de kopij op te steken: zeker heelmeesterswerktuig; (kuip.) hoeptang. NIJPERTJE, o. (gew.) werktuigje om de neepjes in eene muts te maken; punaise of steekpennetje, zie ook nippertje.