Mollig bn. bw. (-er, -st), zacht van vel; poezelig; fijn op het gevoel, dik en malsch : een mollig meisje; mollige armen; een mollig grastapijt;
— mollige lijnen, niet scherp en hoekig;
— mollig schilderen, zacht en week;
— (veroud.) niet scherp van smaak; mollige wijn. MOLLIGHEID, v. zachtheid, poezeligheid.