Wat is de betekenis van mollig?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mollig

mollig - Bijvoeglijk naamwoord 1. een beetje dik, 'volslank', rondvormig 2. zacht en verend Woordherkomst afgeleid van mol met het achtervoegsel -ig

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

mollig

mollig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: mol-lig 1. zacht en met ronde vormen ♢de baby heeft mollige handjes Bijvoeglijk naamwoord: mol-lig ... is molliger dan ... het molligst ...

2024-04-23
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

mollig

Dik; goed in het vlees. Mollig (dat eerder van toepassing is op kinderen) is voor de meeste vrouwen nog steeds aanvaardbaarder dan het afwijzende ‘dik’. Zie ook Rubensiaans*. ’t Mollige blondje, zijn dikzak, noemde hij haar (t. w. zijn dochtertje). H. Robbers: De Roman van een gezin. 1. De Gelukkige Familie. 1909. II. Eén voor één. 1910, gecite...

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

mollig

sag, fyn; rond en vol.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Mollig

adj., mûtel.

2024-04-23
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Mollig

mollig, zacht; aangenaam; eine mollige Bude, een gezellige kamer.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Mollig

bn. bw. (-er, -st), 1. zacht, week op het gevel: de spenen van de koe voelde zij mollig tussen de vingers; inz. bestaande uit zachte haren of veren; een mollige leunstoel. 2. (van personen en hun lichaamsdelen) niet scherp en hoekig van omtrek en lijnen, rond en vol: een mollig handje; een mollig kind; ― ook van omtrekken en li...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

mollig

bn., bw.; zacht, week op het gevoel; niet scherp en hoekig van omtrek en lijnen, poezelig: een mollig kindje; mollige wangen; mollig schilderen.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

mollig

(mollәch) bn. en bw. (-er, -st) [~ mals] 1. zacht: op zijn bedje. 2. van, met zachte haren: dons; een weefsel, tapijt; -e stoelen; een katje; een gevulde matras. 3. dik, mals en fijn op het gevoel: -e armen, wangen. 4, afgerond: -e lijnen. 5. zacht en week: drukken, schilderen. 6. zacht strelend: een koeltje.