Gepubliceerd op 19-09-2018

Marmer

betekenis & definitie

MARMER, o. [m. (-s), als voorwerpsn.] eene soort van dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat zich gemakkelijk laat bewerken en polijsten en daarom in de bouwkunst en beeldhouwkunst wordt gebruikt Carrarisch marmer, wit, doorschijnend, uit de groeven bij Carrara (Italië); Parisch marmer, eenigszins geelachtig, van het eiland Paros;

— knikker;
— kleur en voorkomen van marmer, op hout, papier enz. nagebootst;
— gemarmerd papier;
— (fig.) als beeld van het koude onbeweeglijke, strakke, onaandoenlijke: haar hart was van marmer; geen trek was zichtbaar op het schoone, marmeren gelaat; zijn vrouw was een beeld, doch van marmer.