Polijsten (polijstte, heeft gepolijst), glanzen, glans geven, bruineeren: goud, zilver polijsten; spiegelglas, naalden, het buskruit polijsten;
— uitboren : een geweerloop polijsten;
— (fig.) den ruwen bolster afnemen; beschaven, verfijnen, veredelen : er is aan dien jongen nog heel wat te polijsten; zijn stijl, zijne verzen polijsten. POLIJSTING, v. (-en), het polijsten.