Het begrip luiden heeft 2 verschillende betekenissen:
1. luiden - Luiden (luidde, heeft geluid) of gemeenz. LUIEN, (luide, heeft geluid), klinken die verzen luiden niet kwaad;
— (fig.) dat luidt vreemd, schijnt vreemd;
— inz. een geluid geven: de klok luidt: er is zeker kerk;
— (spr.) hij heeft de klok hooren luiden, maar weet niet waar de klepel hangt, hij heeft van de zaak gehoord, maar weet het ware niet;
— de klok trekken, zoodat de klepel afwisselend tegen beide wanden der klok slaat: de koster moet de klok luiden; in sommige plaatsen worden bij begrafenissen de klokken geluid;
— inhouden, bevatten het bericht luidt niet gunstig; hoe luidt zijn laatste voorstel ook weerl LUIDING, LUIING, v. (w. g.) het luiden of luien.
2. luiden - Luiden m. mv. lieden.