Loopend bn. in beweging: loopend water, stroomend, vlietend;
— (spr.) het gerucht verspreidde zich als een loopend vuur(tje), met de grootste snelheid;
— een loopend vonnis, waarbij de delinquent niet in preventieve hechtenis is;
— (jag.) loopend wild, viervoetig;
— (scheepst.) loopend want, het losse touwwerk, in tegenstelling met staand want;
— (van tijd) het loopende jaar, de loopende maand; de loopende week, het jaar, de maand, de week, waarin wij zijn;
— de loopende termijn, tijdvak dat nog niet ten einde is;
— (Zuidn.) de loopende meier, de strekkende meter;
— (tig.) loopend schrift, vlug, schuin schrift, in tegenstelling met slaand;
— de loopende prijs, de gewone prijs (van levensmiddelen enz.);
— de loopende rekeningen af doen, allerhande kleine rekeningen;
— loopende rente, nog niet vervallen rente;
— de loopende zaken afdoen;
— loopende wind, die gedurig van richting verandert;
— (Zuidn.) loopende tering, vliegende tering; loopende oogen, tranende;
— (Zuidn.) loopende wonde, dragende wonde, die gedurig ettert.