Gepubliceerd op 19-09-2018

Levendig

betekenis & definitie

LEVENDIG, bn. bw. vlug, vol leven een levendige jongen; levendige oogen; levendig van aard zijn;

— (zeew.) de zeilen levendig houden, ze laten wapperen, op den wind hellen, brassen;
— sterk, krachtig: een levendig gevoel; eene levendige verbeelding hebben; ik kan mij dien dag nog levendig herinneren;
— levendige kleuren. sterk uitkomende, scherpe:
— vol beweging, druk het begint al levendig op straat te worden; eene levendige straat, stad; een levendige handel, een levendig verkeer; stemming levendig (in een handelsbericht), er wordt veel omgezet;
— een levendig gesprek, druk, met vuur gevoerd; (in de gewone volkstaal) levend 't is een wonder, dat hij er levendig onder uit is gekomen. LEVENDIGHEID, v. vlugheid (ook van geest); levendigheid van stijl, die opgewekt, vol loven is; aanhoudende beweging; drukte, gewoel.