Lasch v. (lasschen), (w. g.) lies (deel van het menschelijk lichaam);
— vereeniging van twee of meer in dezelfde richting loopende stukken zoo, dat hunne breedte en dikte onveranderd blijft; samenvoeging (bij smeden enz.); (bouwk.) houtverbinding; (timm.) dekstuk;
— (kuip.) keep in een hoepel, waarin eene andere inkeping wordt gevoegd om den hoepel te sluiten. LASCHJE, o. (-s).