Gepubliceerd op 19-09-2018

Lasschen

betekenis & definitie

Lasschen (laschte, heeft gelascht), eene lasch inzetten: een balk, ijzer lasschen; samen-, ineen-, bijeenvoegen: zinnen aan elkander lasschen; (kuip.) van lasschen (kepen) voorzien (een hoepel). LASSCHING, v. (-en), het lasschen, naad of teeken eener lasch.

< >