Gepubliceerd op 19-09-2018

Laf

betekenis & definitie

bn. bw. (-fer, -st), zouteloos, smakeloos, niet genoeg gezouten, flauw laffe kost; die appel heeft een laffen smaak;

— (van het weer) zoel, drukkend, zeer warm ’t is laf weer vandaag;
— (fig.) flauw, ijdel, ongegrond: laffe verontschuldigingen;
— laffe kost, flauw geschrijf;
— mal, zot, dwaas, kinderachtig laffe praat; een laf vertelsel;
— lafhartig, blood, zonder moed: een laffe vent; die soldaat is laf; hij heeft zich laf gedragen.