Gepubliceerd op 13-09-2018

Kruisje

betekenis & definitie

KRUISJE, o. (-s), klein kruis;

— (R. K.) een kruisje halen, op Aschwoensdag ter kerk gaan, waar de dienstdoende priester met asch een kruisje op het voorhoofd der geloovigen maakt;
— een kruisje is genoeg voor eene boterham uit het vuistje;
— (spr.) wilt gij het niet gelooven, dan zal ik u een kruisje maken, ten bewijze der waarheid;
— elk huisje heeft zijn kruisje, elk mensch heeft zijn lijden;
— (gew. zegsw., bij het knikkerspel) 't kruisje betoovert het marmergat zeven duivels in één gat, terwijl de knikkerende knaap dit zegt, maakt hij met zijn wijsvinger over het kuiltje, waarin zijn makker den marmer of knikker spelen moet, een Kruis, opdat deze daarin niet slage;
— hij of zij heeft al drie kruisjes (XXX) achter den rug, is reeds ouder dan dertig jaar.

< >