Gepubliceerd op 12-09-2018

Halen

betekenis & definitie

HALEN, (haalde, heeft gehaald), trekken het schip aan den wal halen; aan een touw halen; haal beter, al stijver (commando aan boord); halen! (commando bij het hijschen aan een takel, aan een heiblok, bij het trekken aan het touw van eene brandspuit enz.);

— de halende part, (bij takels en blokken) het touw waaraan men trekt;
— de bocht uit een kabel halen, door trekken er uit maken;
— een draad door het oog van eene naald halen; het , onkruid uit den grond halen; zijn zakdoek uit den zak halen:
— iem. de woorden uit de keel halen, hem tot spreken nopen;
— oude koeien uit de sloot halen, (fig.) halfvergeten, onaangename dingen weder ter sprake brengen;
— het brood uit den oven halen, nemen;
— de dekens over zich heen halen, diep onder de wol kruipen;,
— iem. het vel over de ooren halen, (fig.) meer geld van hem eischen dan billijk is, hem snijden, villen;
— den heelen boel overhoop halen, alles ondersteboven werpen om iets te zoeken:
— zich iets (eene ziekte, eene berisping enz.) op den hals halen, zich iets onaangenaams berokkenen, (ook) zich lastige zaken aantrekken;
— zich iets in het hoofd halen, er aan denken, (ook)
zich inbeelden; er van alles bij halen, er allerlei bijzonderheden bij te pas brengen, bij vertellen;
— hij weet verrukkelijke tonen uit zijn instrument te halen, er aan te ontlokken;
— eene streep, de pen door iets halen, er eene streep overheen trekken, het doorschrappen; dat haalde, was eene leelijke streep door de rekening, (fig.) deed de berekeningen falen, maakte dat de verwachting of hoop niet werd vervuld;
— (toon.) dat stuk werd verscheidene malen gehaald, de acteurs teruggeroepen:
— iets tot zich trekken, het machtig worden, verkrijgen enz. alles aan zich halen, tot zich halen, alles inpalmen, zich van alles meester maken;
— hij zorgt wel dat hij er bij is, als er iets te halen valt, als er wat is buit te maken, te krijgen enz.;
— bij hen is niets te halen, niets te bemachtigen, zij bezitten niets;
— er uit halen, wat er uit te halen is, iets uitputten (een trekdier, een onderwerp van studie enz.);
— er is geen eer bij te halen, bij te verwerven;
— (kaartsp.) een slag halen, dien maken, nemen, winnen;
— een nat pak halen, natte kleederen krijgen, nat regenen, (ook) in het water vallen, door het ijs zakken enz.;
— den eersten prijs halen, de hoogste onderscheiding behalen, met den hoogsten prijs bekroond worden;
— een graad, een rang halen, verwerven;
— hij heeft de akte voor wiskunde gehaald; nummer één halen, bij een examen de beste zijn;
— (zeet.) Oost, Noordland halen, oostelijker, noordelijker komen, land in ´t gezicht krijgen;
— iets of iemand van elders naar eene bepaalde plaats (b. v. de plaats waar men zelf is) brengen het boek ligt boven, maar ik zal het even gaan halen; water halen, van elders aanbrengen;
— een aangeteekenden brief van de post halen;
— waar haalt hij die wijsheid vandaan ? (of waar haalt hij het vandaan ?). hoe komt hij er aan, (ook) hoe verzint hij het;
— (van winkelwaren) koopen: haal even een pond suiker; waar haal jij je koffie ?;
— les bij iemand halen, les nemen;
— tot zich nemen Onze Lieve Heertje heeft hem gehaald, hij is gestorven;
— de duivel hale je (vervloeking);
— het is halen en brengen met den zieke, die gaat nu voordan achteruit;
— af halen iemand van den trein halen; de kinderen uit school halen; laten komen, ontbieden den dokter halen; de politie halen, hulp halen;
— een priester halen, om iemands laatste biecht te hooren en hem te berechten;
— (Zuidn.) iem. halen, een lijk van het sterfhuis afhalen en naar de kerk vergezellen;
— welke dokter heeft het kind gehaald ?, de kraamvrouw verlost ?
— dat kind is zwaar gehaald, de bevalling was moeilijk zij heeft een dood kindje gehaald, is van een dood kindje bevallen;
— zij heeft tien kinderen gehaald, ter wereld gebracht;
— iets bereiken, het tot iets brengen ik vrees: dat de zieke den avond niet zal halen, niet tot den avond zal blijven leven;
— de oude man heeft zijn pensioentje, en als de kinderen wat helpen, zal hij zijn eindje wel halen, zal hij voor zijn dood geen gebrek lijden;
— hij haalt geen honderd pond, brengt het niet tot dat gewicht, weegt geen 100 u;
— het kereltje haalde nog geen vier voet, was geen 4 voet groot;
— de kaas heeft een goeden prijs gehaald, men heeft er een flinken prijs voor gemaakt;
— het haalt er niet bij, het komt er niet mee in vergelijking, het is veel minder groot (belangrijk, goed enz.);
— ik kon den trein {de boot) nog juist halen, nog juist tijdig genoeg bereiken; loop maar niet zoo hard, je haalt het toch niet, ge komt toch te laat.