Gepubliceerd op 13-09-2018

Knecht

betekenis & definitie

m. (-s, -en) mannelijke bediende: hij werkt met zes knechts; (spr.) zoo heer, zoo knecht, aan de bediende kent men den meester; had je me gisteren gehuurd, dan was ik vandaag uw knecht geweest, tot iem. gezegd die ons een dienst vraagt, welken wij niet wenschen te verrichten;

— hij blijft de oude knecht, gaat niet voor- of achteruit, wordt er niet beter door;
— dienaar, inz. in bijbelstijl: Mozes, de knecht des Heeren; gij hebt uwen knecht koning gemaakt; (veroud.) slaaf
— stommeknecht, aanrechttafeltje, dientafeltje;
— laarzenknecht, plankje om er de laarzen op uit te trekken;
— (zeew.) een rechtopstaand touw, dicht bij den mast, tot gebruik der hijschtouwen;
— soort van windas op sommige kustvaarders, om zeilen of goederen uit het ruim te hijschen;
— een aan weerskanten uitstekend dwarshoutje aan den koker van den mast, dat gebruikt wordt voor het vastmaken van touwwerk.