1. KLAPPER, m. (*s), ratel;
— (gew.) klapperman;
— klep (van een molen);
— papieren kleppertje (van kinderen);
— een der twee houtjes die kinderen tusschen de vingers houden en snel op elkander laten klappen, ten einde daarmede een klepperend geluid te maken;
— een weinig slagsas tusschen twee papiertjes geplakt die met een slag ontbranden de kinderen schieten met klappertjes op hun pistooltje;
— (vuurwerk) voetzoekertje zevenklapper. KLAPPERTJE, o. (-s).
2. KLAPPER, m. (-s), babbelaar;
— klapspaan, klikker. KLAPSTER 3. KLAPPER, m. (-s), (kooph.) register, bïbliographische klapper; klapper voor Nederland, naamlijst van boeken, kaarten, platen enz., alphabetisch gerangschikt op het hoofdwoord van den titel.
4. KLAPPER, m. (-s), klapperboom, kokospalm