Gepubliceerd op 13-09-2018

Kijken

betekenis & definitie

KIJKEN, (keek, heeft gekeken), met aandacht naar iets zien; zien ik heb overal gekeken, maar ik heb hem niet gezien;

hij kijkt zuur, leelijk, onvriendelijk;
— uit zijn oogen kijken, goed opletten, voor iets zorg dragen; kijken kost geen geld, kost niets (m. a. w. bekijk de koopwaar maar gerust);
— (fig.) daar sta ik van te kijken, daar ben ik zeer verwonderd over
— terwijl de anderen hard werken, slaat hij maar te kijken, voert hij niets uit, speelt hij den luiaard;
— op zijn neus kijken, verlegen voor zich zien; hij zal raar op zijn neus kijken, als hij dat hoort, teleurgesteld zijn;
— kijken, gelijk een hond op eene zieke koe, onnoozel, dom, dwaas kijken
— te diep in het glaasje kijken, zich bedrinken;
— voor zoo’n examen komt heel wat kijken, heeft men heel wat kennis noodig;
— daar komt voor eene vrouw alleen heel wat kijken met zoo’n huishouden, het is eene zeer lastige en zware taak voor haar;
— hij komt pas kijken, hij is nog jong, nog onervaren in iets;
— ik zal nog eens kijken, mij nog eens bedenken;
— prenten, platen kijken, bekijken;
— kijk. hem eens uitroep van bewondering, van bespotting;
— iem. de woorden uit den mond kijken, iem. die spreekt pal naar den mond zien, (ook) hem bewonderend of nieuwsgierig aankijken;
— hij kijkt zich de oogen uit het hoofd, kan zich aan het gezicht van iets niet verzadigen;
— de kat uit den boom kijken, voorloopig eene afwachtende houding aannemen. KIJKING, v. het kijken.