Synoniemen zoeken
Synoniem van kijken
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
kijken
kijken - de ogen gebruiken om waar te nemen; eventueel volgt er een bepaling met naar: 'zit niet zo te kijken!' 'zit niet zo naar me te kijken!' Ogen naar is synoniem; hierbij is de bepaling verplicht. Heimelijk kijken met vijandige bedoelingen heet spieden (naar), loeren (naar) of gluipen (naar). Heimelijkheid in combinatie met nieuwsgierigheid wordt aangeduid met gluren (naar), piepen en het archaïstische gluurogen. Wie werkeloos, min of meer heimelijk en nieuwsgierig uit het raam kijkt, koekeloert (naar). Speuren (naar) iets doet men om het te onderzoeken; zonder voorzetselbepaling gebruikt men neuzen of snuffelen, beide woorden met een informeel stijlregister. Een beetje scheel naar iets of iemand kijken noem je loensen (naar). Bij blikken (boekentaal) en een blik werpen op, in (enzovoort) staat altijd een bepaling van plaats of van richting. Turen (naar) gaat gepaard met inspanning. Gadeslaan heeft een verplicht lijdend voorwerp bij zich; het betekent: gedurende langere tijd oplettend kijken naar een persoon en diens handelingen, of naar een dier. Kritisch gadeslaan is hetzelfde als observeren. Zich vergapen aan (verplichte voorzetselbepaling) wil zeggen dat de kijker verbaasd en bewonderend kijkt, maar gapen (naar) betekent dat iemand nieuwsgierig kijkt; de laatstgenoemde uitdrukking is spottend of afkeurend bedoeld. Wie iemand verslindt met de ogen, beziet hem of haar verlangend of begerig.
Zie: aankijken; bekijken.

Synoniemen Handboek
Jef Anthierens (1998)
Kijken
Gezegde(s):
• in de kijker hebben
• in de mot hebben
• in de ramen hebben
• in de gaten krijgen
• in de smiezen krijgen
• uit zijn doppen kijken
• de fok (= bril) erbij opzetten

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Kijken
zie Zien.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
kijken
kijken - onregelmatig werkwoord
uitspraak: kij-ken
1. je ogen gebruiken
♢ we keken naar buiten maar we zagen niets
1. daar sta ik van te kijken
[daar ben ik verbaasd over]
2. ach jongen, jij komt pas kijken
[jij weet nog niet veel]
3. laat naar je kijken!
[je vertelt onzin]
4. boos kijken
[een boos gezicht trekken]
5. kijk, volgens mij zit het zo
[let op, volgens mij zit het zo]
6. hij kijkt niet zo nauw
[hij is niet zo precies of fijngevoelig]
7. tot kijk
[tot ziens]
Onregelmatig werkwoord: kij-ken
ik kijk
jij/u kijkt
hij/zij kijkt
wij/zij/jullie kijken
ik/jij/u/hij/zij keek
wij/zij/jullie keken
hij heeft gekeken
kijkend, kijkende