KERFSTOK, m. (-ken), een lang, plat en net geschaafd stokje, in den vorm van een liniaal, doch wat dikker, waarop door kerfjes of insnijdingen aangewezen werd hoeveel brooden, pinten melk enz. de houder van den kerfstok op krediet gehad heeft: brood op den kerfstok halen; den kerfstok afdoen, de schuld betalen;
— op een nieuwen kerfstok koopen, eene oude schuld afdoen en eene nieuwe maken;
— (fig.) hij heeft veel op zijn kerfstok, hij heeft veel misdreven;
— de kerfstok is vol, de maat is vol;
— ik wil dat niet op mijn kerfstok hebben, ik wil daar niet van beschuldigd worden;
— (w. g.) hij praat zoo net als op een kerfstok, uiterst nauwkeurig;
— (gew.) zijn kerfstok is van ijzer, hij kan daar geen kwaad doen.