Gepubliceerd op 13-09-2018

Houder

betekenis & definitie

HOUDER, m. (-s), iem. die houdt: de houder van eene bank van leening; kostschoolhouder, hotelhouder, stalhouder, veehouder, bijenhouder, stadhouder enz.; (kooph.) de houder van een wissel, de persoon die in den wissel wordt aangewezen als bevoegd om over het bedrag te beschikken;

— houders van aandeelen, op wier naam de aandeelen in eene onderneming staan;
— iets dat houdt: de pal die het krabbelrad in een houtzaagmolen tegenhoudt; een keertouw; vischkaar, gewoonlijk houwer genoemd.