Gepubliceerd op 13-09-2018

Kegel

betekenis & definitie

KEGEL, m. (-s, -en), (wisk.) het lichaam, dat wordt ingesloten door het ronde oppervlak, beschreven door eene rechte lijn (de beschrijvende lijn), die zich langs eene willekeurige kromme lijn in een plat vlak (de richtlijn) beweegt, zoodanig dat die door een zeker punt, buiten het vlak gelegen, blijft gaan, en door de vlakke figuur zelve; gewoonlijk denkt men bij de kegels aan dezulke, die een cirkel tot grondvlak hebben een scheeve, een rechte kegel, waarvan de kegelas met het grondvlak een scheeven een rechten hoek maakt; een geknotte kegel, waarvan het bovenstuk afgesneden is door een vlak al of niet evenwijdig aan het grondvlak; een gelijkzijdige kegel;

— lichamen, die min of meer den vorm van een kegel hebben ijskegel;
— inz. de negen houten kegels van het kegelspel: met kegels spelen; de kegels opzetten;
— de vrucht der kegeldragenden of naaldboomen. KEGELTJE, o. (-s).