KACHELBLOK, o. (-ken), stuk hout, dat men in de kachel stookt;
...DAMP, m. (-en), damp, rook welke eene brandende kachel verspreidt;
...DEUR, v. (-en);
...FABRIEK, v. (-en);
...FABRIKANT, m. (-en);
...GLANS, m. poetsgoed om kachels glimmend te maken;
...GRUIS, o. fijne steenkool;
...HOUT, o. (-en), brandhout voor de kachel;
...HOUTJES, o. mv. kleine stukjes hout om de kachel aan te maken;
...KAMER, v. (-s), oven; (gew.) vertrek waar eene kachel staat;
...KOLEN, v. mv. steenkolen, die in eene kachel worden gestookt (in tegenst. met machinekolen);
...KNOP, m. (-pen), aan lade of deur eener kachel;
...MANTEL, m. (-s), ijzeren scherm rondom eene kachel;
...OVEN, m. (-s), kachel;
...PIJP, v. (-en), pijp eener kachel; (scherts.) hoogo hoed;
...PLAAT, v. dun plaatijzer waarvan kachelpijpen gemaakt worden; plaat (van ijzer, van tegels in houten raamwerk enz.) onder eene kachel;
...ROOK, m.;
...ROOSTER, m. (-s);
...SMID, m. (...smeden);
...TIJD, m. tijd, dat de kachels in orde gebracht en gezet worden;
...TURF, m. (...ven), als voorwerpsn., v. als verzam. stofnaam;
...WARMTE, v. warmte der brandende kachel: de kachelwarmte doet je nu aangenaam aan;
...WEER, o. weer om de kachel te stoken;
...ZEIL, o. (-en), vloerzeil onder en voor eene kachel.