INWERKEN, (werkte in, heeft ingewerkt), met moeite naar binnen werken (ook van spijzen gezegd);
— eene breuk inwerken;
— (fig.) zich ergens inwerken, zich geheel ervan op de hoogte brengen ; hij is in die betrekking nog niet ingewerkt, is nog niet van alles op de hoogte;
— de voegen van een metselwerk inwerken, instrijken;
— een muur inwerken, naar boven smaller metselen, versnijden;
— door weven borduren enz. in iets maken : deze bloemen zijn netjes ingewerkt (in zekere stof); in het gemoed doen blijven; werken op, invloed hebben op : zwavelzuur op ijzer laten inwerken. INWERKING, v. (-en), het inwerken.