Gepubliceerd op 13-09-2018

Intrekken

betekenis & definitie

INTREKKEN, (trok in, heeft en ingetrokken), trekkende inhalen, naar binnentrekken : den hals intrekken; zijne beenen intrekken; de voelhorens intrekken;

— naar zich halen : een draad een touw intrekken;
— bij iem. intrekken, bij hem gaan inwonen;
— een klooster intrekken, in eene orde gaan;
— in zich opnemen (eenig vocht): vloeipapier trekt den inkt in;
— afschaffen, herroepen, krachteloos verklaren (onderstellende de rechtstreeksche tusschenkomst der bevoegde macht, of ten minste van een bepaald persoon): eene wet, eene verordening, een wetsvoorstel intrekken;
— de voorposten, de wacht intrekken, terugroepen zonder die te vervangen;
— eene toelage intrekken, niet langer verleenen;
— terugnemen (wat gesproken is): alles wat ik toen gezegd heb, trek ik nu weer in;
— inkomen, ingaan: dieper het land intrekken;
— (w.g.) nauwer maken : gij hebt den hals (van eenig kleedingstuk) niet genoeg ingetrokken;
— nauwer worden, krimpen (van hout).