Gepubliceerd op 13-09-2018

Inhalen

betekenis & definitie

INHALEN, (haalde in, heeft ingehaald), thuis, in huis, in de schuur halen, enz. binnenbrengen : den oogst inhalen; de wasch inhalen; een schip de haven inhalen; plechtig of feestelijk tegemoetgaan, ontvangen: de Franschen werden als broeders ingenaaid; een vorst, den burgemeester inhalen;

— een lijk inhalen, gezegd van de priesters die in kerkgewaad een lijk tegemoet gaan om het dan onder gebeden en gezangen in de kerk te leiden;
— het Trojaansche paard inhalen, oorzaak zijn van zijn eigen ongeluk; terwijl men meent in zijn belang te handelen;
— naar zich toe halen, binnentrekken: de slak haalt hare horens in; den schouder inhalen; een touw, de vlag inhalen;
— (zeew.) de zeilen inhalen, naar beneden trekken;
— eene groote hoeveelheid lucht inhalen, inademen;
— (verouderend) geld inhalen, bijeenbrengen; -
— (verouderend) zijne woorden inhalen, intrekken, herroepen wat men gezegd heeft;
— ineen, in elkaar halen : eene stof inhalen, rimpelen; (techn.) door hameren de middellijn van een hol voorwerp op eene bepaalde plek kleiner maken : den hals van eene kan inhalen;
— de krozing inhalen, ingroeven met het kroosblok;
— iem. inhalen, door snel loopen iem., die vooruit is, bereiken; als gij hard loopt, kunt gij hem nog wel inhalen;
— (fig.) ik zal hem wel inhalen, zorgen, dat ik even ver kom als hij (in kennis, vorderingen, punten bij het biljartspel enz.);
— het verzuimde inhalen, wat men vroeger heeft nagelaten doen, zonder dat de gewone bezigheden er onder lijden; het verlorene, zijne schade inhalen, zich schadeloos stellen, herkrijgen wat men verloren heeft.