Gepubliceerd op 22-11-2018

Oogst

betekenis & definitie

Oogst m. (-en), de arbeid van het inzamelen der te veld staande gewassen: (bijb.) daar zijn nog vijf jaren, in dewelke geen ploeginge noch oogst zijn zal;

— het te veld staande gewas dat binnengehaald moet worden: als gij nu den oogst uwes lands zult inoogsten; den oogst bederven, vertreden, verwoesten;
— de opbrengst der inzameling, hetgeen ingezameld wordt of is: den oogst binnenhalen; velen zitten met den oogst van het vorige jaar nog op hunne zolders;
— opbrengst in ’t algemeen: Neerlands vloten, met den oogst der morgenlanden beladen;
— (fig.) eene zeer groote hoeveelheid, een overvloed van: uw asch verstuiv’ met vloed en vlagen, zij zal een oogst van helden dragen, als zaad in vruchtbren grond gestrooid;
— (Zuidn.) zijn oogst opdoen, de gelegenheid waarnemen om veel van iets te gebruiken: hij heeft aan tafel zijnen oogst opgedaan, flink gegeten.