INGEVEN, (gaf in, heeft ingegeven), (iem. iets) doen nemen, naar binnen brengen : vóór den nacht moet gij den patiënt nog twee poeders ingeven;
— (fig.) het is hem met den paplepel ingegeven, hij heeft van jongs af niet anders gehoord en gezien; iem. iets in den geest brengen, in ’t gemoed geven, inboezemen, inspireeren, inblazen: de Heilige Schrift is van God ingegeven; die gedachte heeft de booze hem ingegeven;
— alsof het mij zoo werd ingegeven, alsof eene hoogere macht er mij zoo (op het oogenblik zelf) toe bracht:
— doe wat uw hart u ingeeft, doe wat gij ’t beste denkt:
— (w. g.) inleveren, indienen : een verzoekschrift, zijn ontslag ingeven;
— (Z. A.) op dit punt wil hij niet ingeven, toegeven. INGEVER, m. (-s), INGEEFSTER, v. (-s), die ingeeft. INGEVING, v. (-en), het ingeven; wat ingegeven wordt: ingevingen van den booze;
— als bij ingeving, als geschiedde het ingevolge eene inspiratie;
— eene ingeving krijgen, gelukkige gedachte, goede inval.