Gepubliceerd op 13-09-2018

Indruk

betekenis & definitie

INDRUK, m. (-ken), merk, teeken, spoor, dat door indrukking ontstaat: op de sneeuw waren de indrukken van menschenvoeten zichtbaar;

— (fig.) werking van iets op het gemoed of den geest: een diepen, sterken indruk maken; een goeden, onaangenamen indruk achterlaten; vatbaar voor indrukken; een indruk van iets krijgen;
— indruk maken op eene vrouw, een meisje, haar treffen, bekoren;
— zoo’n straf zal indruk maken, ontzag inboezemen;
— hij maakt een prettigen indruk, schijnt een aangenaam, (ook) een degelijk mensch te zijn;
— op reis gaan om nieuwe indrukken op te doen;
— dat geeft den indruk, doet de voorstelling ontstaan, doet denken.