INDRUKKEN, (drukte in, heeft ingedrukt), door drukken naar binnen brengen;
— (fig.) een ingedrukt gewelf, minder hoog dan de cirkelvorm;
— drukkende induwen : eene ruit indrukken; een ei met den vinger indrukken;
— den kop indrukken (eig. b. v. van een vogel), (fig.) het kwaad den kop indrukken het smoren, onderdrukken;
— drukken op of in iets : een zegel in was indrukken;
— (fier.) inscherpen, inprenten : iem. de beginselen der deugd indrukken. INDRUKKING, v. (-en), het indrukken, indruksel.
