INBLAZEN, (blies in, heeft ingeblazen), door blazen inkomen : de wind blies den schoorsteen in; hij blies het stof de kamer in; God blies Adam den levensadem in;
— door blazen doen instorten : de storm blies het dak in;
— (fig.) inboezemen, ingeven : iem. moed inblazen;
— in het oor blazen, influisteren, tot iets aanzetten. INBLAZING, v. (-en), het inblazen; inboezeming; ophitsing : dat is eene inblazing van den booze;
— (med.) zekere geneeswijze bij een pasgeboren kind of een verstikte.