HORIZON, soms ook HORIZONT, m. (horizonten), gezichtskring;
— de ware of astronomische horizon, die groote cirkel aan het uitspansel, welks polen het zenith en het nadir zijn, en waarvan, het vlak dus door het middelpunt der aarde gaat;
— de schijnbare of zichtbare horizon, de cirkel die gevormd wordt door de aanraking van het uitspansel en de oppervlakte der aarde, de gezichteinder;
— (fig.) dat gaat boven mijn horizon, boven mijn begrip, mijne bevoegdheid enz.;
— (persp.) doorsnede van het vlak van teekening enz. met het waterpasse vlak dat door het oog van den teekenaar gaat;
— (geol.) horizontale aardlaag; stelsel van evenwijdige aardlagen wier geologische ouderdom uit gidsfossielen kan bepaald worden.