1. HER, v. zie HAR.
2. HER, bw. hierheen (van ruimte) in de samenst. herwaarts, zie aldaar; hot en her, zie HOT (1ste art.); (Zuidn.) van her, opnieuw van her beginnen; (van tijd) van ouds her, sinds onheuglijke tijden tot nu toe: dit is al van jaren her de gewoonte; daar spiegelt in den breeden stroom een slot ran eeuwen her, een eeuwenheugend slot.
Her vormt met tal van werkw. afleidingen en betekent dan weer, opnieuw, nog eens.