GUST, bn. (van vee) niet drachtig eene guste koe;
— (ook) niet meer melk gevende, droogstaande;
— (jong.) guste hoenders, patrijzen zonder jongen;
— (van ooftboomen) geen vruchten dragende;
— (fig.) dat is guste kost, schrale, magere kost, zonder vleesch of spek.